De Oerknaltheorie

De oerknaltheorie

De oerknaltheorie.

De oerknaltheorie veronderstelt dat het waarneembare universum, met zijn galaxieën, sterren, planeten, wij mensen en met ons vele andere levende wezens, 13,8 miljard geleden ontstond na een extreem kort moment, uit een extreem heet en extreem klein, snel expanderend punt. Dit extreem korte moment,kleine en superhete punt wordt beschreven door de Plancklschaal
Er bestonden bij dit beginpunt van het universum nog geen atomen en ook geen elementaire deeltjes. Wat er wél was: een extreme hoeveelheid energie, samengeperst in een onvoorstelbaar klein volume. Die energie wordt in de natuurkunde Planck-energie genoemd. Dit is de hoogst denkbare energie-eenheid, ongeveer 10¹⁹ GeV (een miljard keer miljard keer miljard elektronvolt). Het is de oervorm van energie waaruit later de eerste deeltjes, atomen en uiteindelijk sterren en planeten zijn voortgekomen.
We moeten ons een punt voorstellen dat 1020 kleiner was dan het proton van een atoom. Let wel dit punt is niet nul. maar wel zo klein dat atomen, protonen, neutronen, elektronenen ook quarks en neutrino's nog niet konden bestaan.

Aan de wieg van de oerknaltheorie stonden astrofyscici zoals George Lemaître, Albert Einstein, Edwin Hubble, Alan Guth en Stephen Hawking.

De dag zonder gisteren zei George Lemaître een Belgische astronoom en priester, in 1931. Dit omdat met de kennis van toen en nu er geen toetsbare uitspraken gedaan kunnen worden over de periode voor de oerknal.
We moeten hierbij beseffen dat het bij het begin van expansie niet ging om een knal, want toen universum begon te expanderen was er nog niets dat geluid kon voortbrengen.



Nauwkeurige metingen van de kosmische microgolf achtergrondstraling door ruimtemissies zoals COBE(1992), WMAP (2001–2010) en vooral Planck Observatory2013, 2018) ondersteunen de hypothese dat het waarneembare universum begon als een heet, dicht en snel expanderend gebied, ongeveer 10³⁶ seconden na het veronderstelde beginpunt van ruimte en tijd.

Wat er gebeurde in het tijdsinterval tussen 0 en 10⁴³ seconden (de zogeheten Plancktijd) is onbekend. In deze ondoorgrondelijke fase ontstonden vermoedelijk ruimte, tijd en zwaartekracht zelf. Omdat er geen toetsbare theorie bestaat die beschrijft wat zich daarvóór zou hebben afgespeeld – en omdat tijd mogelijk pas daarna betekenis krijgt – kan de wetenschap geen uitspraken doen over een oorzaak of een voorgeschiedenis van het universum.

Op het moment rond 10³⁶ seconden had de ruimte van het waarneembare universum een geschatte grootte van ongeveer 10¹⁰ meter – dat is veel kleiner dan een waterstofatoom, vergelijkbaar met de afmeting van een proton.

De temperatuur lag toen rond de 10²⁷ kelvin ofwel bijna 1 oktiljard graden Celsius. Een temperatuur die onze verbeelding te boven gaat, waarbij geen elementaire deeltjes konden bestaan – alleen pure energie, mogelijk gedragen door quantumvelden die verantwoordelijk waren voor de kosmische inflatie.

Vanaf dit moment begon het heelal zich razendsnel te ontwikkelen. In deze fase vonden een aantal cruciale gebeurtenissen plaats:

De vier fundamentele natuurkrachten gingen zich van elkaar onderscheiden:

·        Zwaartekracht

·        Sterke kernkracht

·        Zwakke kerkracht

·        elektromagnetische kracht

Elementaire deeltjes begonnen zich te vormen, waaronder:

·        quarks

·        leptonen (zoals elektronen en neutrino’s)

·        krachtendragende bosonen (zoals gluonen, fotonen en W- en Z-bosonen)

·        mogelijk ook het massaverschaffende Higgsboson

In diezelfde fractie van een seconde vond een spectaculaire gebeurtenis plaats: de kosmische inflatie. Het universum onderging een exponentiële groei, waarbij het volume in een onvoorstelbaar korte tijd toenam. Het expandeerde sneller dan de lichtsnelheid (wat mogelijk is omdat het niet om beweging dóór ruimte gaat, maar om de uitbreiding ván ruimte zelf).

Volgens gangbare schattingen groeide het universum in die fase van ongeveer het formaat van een proton (~10¹⁵ meter) tot iets ter grootte van een knikker (~1 centimeter), of mogelijk zelfs een voetbal. Deze enorme uitbreiding duurde maar een minuscuul ogenblik: van ongeveer 10³⁶ tot 10³² seconden.

·         Deze fase van inflatie wordt ondersteund door theorieën zoals die van Alan Guth (1981), en verklaren o.a. waarom het heelal zo is. homogeen en vlak (2001–2010)

·         De exacte "grootte" van het universum is moeilijk te definiëren — het gaat hier om de waarneembare regio, niet het volledige heelal (dat mogelijk oneindig is).

Een heel kleine ietsepietsie van een seconde verder, nog steeds in diezelfde seconde begonnen quarks zich te combineren tot hadronen (zoals protonen en neutronen). Ook worden Elektronen, Fotonen (zeer overvloedig aanwezig als straling) neutrino’s en gluonen, die quarks binnen hadronen binden, gevormd.

Wat gebeurde 1 Seconde na de oerknal?

Na ~1 seconde maken de neutrino’s zich los en bewegen vrij door het universum van dat moment: een gloeiende soep is van elementaire deeltjes. Protonen, neutronen, elektronen en fotonen zijn de dominante deeltjes.

Tijd: 3 seconden – 10 minuten

Primaire gebeurtenissen:

·         Het heelal koelt verder af tot ~1 miljard K.

·         Quarks zijn volledig samengevoegd tot protonen en neutronen.

·         Neutrino’s hebben zich losgemaakt en bewegen sindsdien vrij (kosmische neutrino-achtergrond, nog niet direct gemeten).

·         Nucleosynthese vindt plaats:
Protonen en neutronen vormen de eerste atoomkernen van waterstof (H), helium (He) en een beetje lithium (Li).
→ Dit heet Big Bang Nucleosynthese.

 

10 minuten – 50.000 jaar

Het heelal blijft uitdijen en afkoelen.
De temperatuur is nog te hoog voor elektronen om zich te binden aan kernen → Er zijn dus nog geen atomen, enkel een plasma van kernen, elektronen en fotonen.

Gedurende dit tijdvak is straling (fotonen) dominant over materie qua energie-inhoud van het heelal. Dit heet de stralingsgedomineerde fase.

 

~50.000 jaar

Overgang van stralingsdominantie naar materiedominantie

  • De uitzettende ruimte zorgt dat de energiedichtheid van fotonen sneller daalt dan die van materie.
  • Vanaf nu gaat donkere materie en baryonische materie (protonen, neutronen) domineren.
  • Structuurvorming kan voorzichtig beginnen.
 

~380.000 jaar

Recombinatie en het ontstaan van de kosmische achtergrondstraling

  • Temperatuur is gedaald tot ~3000 K (~2727 °C)
  • Elektronen binden zich aan protonen → waterstofatomen ontstaan
  • Het heelal wordt transparant voor fotonen: licht kan zich vrij bewegen.
  • De fotonen die toen vrijkwamen, zijn nu nog waarneembaar als de kosmische achtergrondstraling (CMB), met een huidige temperatuur van 2,725 K.
 

Samenvattend:

Tijd na oerknal

Gebeurtenis

~3 sec – 10 min

Nucleosynthese: H, He, Li ontstaan

10 min – 50.000 jaar

Plasmafase, fotonen dominant

~50.000 jaar

Materie wordt dominant → begin van zwaartekrachtsstructuren

~380.000 jaar

Recombinatie → atomen vormen, heelal wordt doorzichtig

 

Na ~380.000 jaar Recombinatie:

Elektronen worden gevangen door atoomkernen → neutrale atomen ontstaan → fotonen bewegen vrij → kosmische achtergrondstraling.

 

Het universum na 380.000 jaar:

In een statisch universum (zonder uitdijing) zou de straal van het universum of ruimte

Licht × tijd = afstand
380.000 jaar × lichtsnelheid = 380.000 lichtjaar

Maar in ons universum zet ruimte zélf uit – en dat verandert alles. De diameter van het waarneembare universum was na 380.000 jaar daarom ongeveer 82 miljoen Lichtjaren.

·         Tijdens de eerste 380.000 jaar was het heelal aan het uitdijen.

·         Licht dat toen vanaf het begin van uitzending vanaf ongeveer een voetbalgrootte werd uitgezonden, “rekte vanwege de gelijktijdige uitdijing van de ruimte is onderweg uit".

·         Dat betekent: het licht dat we nu ontvangen van die tijd, komt uit een gebied dat veel verder weg ligt dan 380.000 lichtjaar.

De reden is dus:

Terwijl het licht naar ons toe reist, groeit de ruimte ertussen mee → daardoor legt het licht een grotere afstand af dan je zou verwachten op basis van tijd × snelheid.

 

Voordat de oerknaltheorie tot stand kwam, namen astronomen en natuurkundigen , waaronder ook Einstein aan, dat het universum onveranderlijk is en dat die toestand er altijd al was geweest. Deze veronderstelling heet het ‘Steady State model’.

Hoe kwam de oerknal theorie tot stand?

De vier pijlers van de oerknaltheorie


- De expansie van het universum,
- De evolutie van de sterren en melkwegstelsels,
- De kosmische microgolf achtergrondstraling
- De vorming van de lichte elementen

De expansie van het universum,


Overtuigd van een onveranderlijk universum, kon Einstein ondanks dat uit de veldvergelijkingen van zijn algemene relativiteitstheorie(1915) volgt dat het heelal dynamisch moet zijn: het kan uitdijen of inkrimpen, dit aanvankelijk niet aanvaarden.
Andere astronomen en natuurkundigen hadden hier minder moeite mee.
Willem de Sitter (1917) vond een oplossing van de veldvergelijkingen waarin géén materie aanwezig is maar wel een kosmologische constante. In zo’n heelal bewegen sterrenstelsels uit elkaar alsof de ruimte zelf uitdijt. Daarmee leverde hij een van de eerste theoretische aanwijzingen voor kosmische expansie.
Alexander Friedmann (1922–1924) onderzocht de vergelijkingen van Einsten zonder de vooronderstelling van een onveranderlijk universum. Hij leidde de Friedmann-vergelijkingen af, waaruit volgde dat de schaal van het heelal moet veranderen: het heelal dijt uit of krimpt, afhankelijk van materiedichtheid, druk en kosmologische constante.
Georges Lemaître (1927) bevestigde Friedmanns resultaten en koppelde ze aan de roodverschuiving die Vesto Slipher(1912-1917), een Amerikaans astronoom, had gemeten bij spiraalnevels, en stelde dat dit bewijs was voor een uitdijend universum.

Lemaître concludeerde bovendien dat het heelal in het verleden veel kleiner moet zijn geweest, heel klein, kleiner dan een atoom en introduceerde het idee van het “oeratoom”, de voorloper van wat later de oerknaltheorie zou worden.
Later werden de berekeningen van Lemaître bevestigd door observaties van Edwin Hubble(1929) die via zijn -voor die tijd- zeer geavanceerde telescoop vaststelde, dat de spiraalnevels die Slipher had gemeten in werkelijkheid andere galaxiën zijn zich met steeds grotere snelheid van de Aarde en de Melweg af bewegen. Volgens Hubble niet door de inflatie van het universum maar door een toenemende snelheid in een voor de rest onveranderlijk universum.
Lemaître(1927 had het met zijn berekening echter bij het rechte eind. De verwijdering van deze galaxiën moet op het conto van de inflatie van het universum geschreven worden.

Fred Hoyle komt de eer toe van de benaming "oerknal.“. In een interview 28 maart 1949, voor de BBC radio, betitelde hij de theorie van Lemaître, ironisch als "Big bang". De als ironisch bedoelde term “bigbang bang” is hierna een geuzenterm geworden voor het ontstaan van het universum.In het Nederlands en Duits vertaald als ”oerknal” of “Urknall”. Vóór Lemaître CS gingen astronomen er van uit dat het universum altijd en onveranderlijk bestaan had.

Een verklaring voor de expansie
Het inflatonveld is momenteel de standaardverklaring voor kosmische inflatie.
Het is een hypothetisch scalar veld (vergelijkbaar met het Higgsveld) dat in een hoge-energie toestand zat vlak na de oerknal.
Dit veld veroorzaakte de negatieve druk die de ruimte exponentieel deed uitdijen.
Toen het inflaton naar een lagere energie “rolde”, eindigde inflatie en werd de energie omgezet in materie en straling (reheating).

De evolutie van de sterren en melkwegstelsels


Een van de belangrijkste inzichten van de oerknaltheorie is dat sterren, melkwegstelsels en zelfs atomen niet altijd hebben bestaan. Zij zijn stap voor stap ontstaan in de loop van de kosmische geschiedenis.

Hoe weten we dat? Door te meten hoe snel het heelal uitdijt en wat de temperatuur van de kosmische achtergrondstraling nu is, kunnen natuurkundigen terugrekenen naar het verre verleden. Tot bij de zogenaamde Planckwaarden: het allerkleinste volume gekoppeld aan de allerheetste toestand en de allerkleinste fractie van een seconde. Zo komen we uit bij een extreem compacte en hete begintoestand, veel kleiner dan een proton en veel heter dan de heetste ster. De Belgische priester en kosmoloog Georges Lemaître noemde dit ooit het oeratoom. Tegenwoordig spreken we liever van een oerbegin: een toestand waar de natuurwetten zoals wij die kennen nog niet los van elkaar bestonden.

In die oerfase konden de vier natuurkrachten (zwaartekracht, elektromagnetisme, sterke en zwakke kernkracht) nog niet afzonderlijk werken. Het universum bestond uit pure energie en een soep van elementaire deeltjes: quarks, elektronen, neutrino’s en fotonen. Na een superkleine fractie van een seconde was het heelal al iets afgekoeld, waardoor de sterke kernkracht zijn werk kon doen. Door de extreme dichtheid van de soep kon de sterke kernkracht al wel zijn werk doen door Quarks aan elkaar te laten klonteren en zo protonen en neutronen te vormen. De zwaartekracht bestond wel, maar speelde toen nog nauwelijks een rol. Het heelal was onvoorstelbaar heet en dicht — nóg extremer dan de omstandigheden in een zwart gat, maar toch niet hetzelfde, omdat er nog geen buitenwereld was die er in zou kunnen storten.
Toch bleef het heelal veel te heet voor stabiele atomen.
Pas na ongeveer 380.000 jaar koelde het universum zover af dat protonen en elektronen zich konden verenigen tot de lichtste en eenvoudigste atomen: waterstof(75%). Ook helium(25%) ontstond in deze periode. Vanaf dat moment kon licht(fotonen) zich vrij door de ruimte bewegen. Dat oeroude licht — de kosmische microgolf achtergrondstraling — meten we vandaag nog steeds. Voor de ontwikkeling van zwaardere elementen was de tijdspanne van 380.000 jaar veel te kort.

Uit de waterstof- en heliumwolken vormden zich, honderden miljoenen jaren later, de eerste sterren. Door zwaartekracht zakten gaswolken langzaam in elkaar, en in hun hete kernen werden nieuwe, zwaardere elementen gesmeed. Wanneer deze eerste sterren weer ontploften, verspreidden zij die elementen door de ruimte. Zo konden volgende generaties sterren en uiteindelijk ook melkwegstelsels ontstaan.
Ons huidige heelal, vol sterrenstelsels en planeten, is dus het resultaat van een evolutionair proces dat begon met een oerhete soep van deeltjes en zich stap voor stap ontwikkelde tot de kosmos die wij vandaag zien.

Wanneer een zware ster al zijn waterstof en helium heeft verbruikt en de fusie bij ijzer stopt, valt de energieproductie stil. De kern kan dan de enorme zwaartekracht niet langer tegenhouden. De ster stort door zijn eigen massa in elkaar. Daarbij ontstaan gigantische schokgolven die door de ster heen terugkaatsen en de buitenlagen de ruimte in slingeren. Zo’n ontploffing heet een supernova. In die extreme omstandigheden worden ook elementen zwaarder dan ijzer gevormd, zoals goud en uranium.


Wanneer een ster uit elkaar vliegt verspreidt hij een licht dat miljoenen keren sterker is dan onze zon. De elementen helium, zuurstof, koolstof, ijzer en alle andere elementen die de ster gevormd heeft worden, het universum in geslingerd met snelheden van 20000 km per seconde. In het firmament ziet dat er uit als een nieuw fenomeen dat zo'n helder licht uitstraalt dat het korte tijd sterker is dan al het licht in onze Melkweg. Deze fenomenen supernova’s geheten drukken hun vracht elementen in het interstellaire medium.

Daarna koelt het gas van deze explosie af. Uit de gaswolken ontstaan weer nieuwe sterren. En zo blijft een kringloop van materie in de hele Melkweg.
Dat sterren de elementen die ontstaan zijn in hun binnenste teruggeven aan de kosmos, kunnen wij tegenwoordig observeren en bewijzen. Aan het licht van supernova’s kunnen wij zien welke elementen van deze ster naar buiten geperst worden . Ook kunnen wij voor ons zonnestelsel met betrekking tot het leven op aarde achterhalen hoe er naast gasplaneten ook rotsachtige planeten en uiteindelijk leven konden ontstaan. De aarde bestaat uit ijzer, nikkel, koolstof, silicium aluminium fosfor en, en…

Ons zonnestelsel is ontstaan kort na het exploderen van een ster, een supernova. De drukgolven die deze supernova veroorzaakte hebben zware elementen meegebracht en de gasnevel waaruit ons zonnestelsel ontstaan is, samengeperst en daardoor als een soort kraamvrouw bewerkstelligd, dat ons zonnestelsel en miljarden jaren later het leven geboren werd. Dat weten wij door de meteorieten. Een blik op onze Melkweg, leert ons dat dit elke honderd jaar gebeurt.

De kosmische microgolf achtergrondstraling

De hypothese van de oerknal veronderstelt een zeer heet begin van het universum. De eerste 380.000 jaar was het universum een hete soep van elementaire deeltjes: ionen( waterstof- en heliumprotonen zonder elektronen en vrije elektronen, mogelijk quarks en neutrino's) die constant met fotonen (lichtdeeltjes) botsten. Deze botsingen zorgden voor verstrooining van het licht vergelijkbaar met een dichte mist die ook het licht verstrooit en verhindert er doorheen te komen

Toen het universum voldoende was afgekoeld, konden elektronen zich binden aan protonen en waterstofatomen vormen. Vanaf dat moment konden fotonen ongehinderd door de ruimte bewegen. Dát moment noemen we het ontkoppelingsmoment of het tijdstip van recombinatie. Het licht dat toen vrijkwam, verspreidde zich door het uitdijende universum.

Het belang van de kosmische microgolf achtergrondstraling voor de oerknaltheorie
De oerknaltheorie stelt dat het universum begon als een extreem hete, dichte toestand die sindsdien is uitgedijd en afgekoeld. Als dit waar is, dan zou er een moment moeten zijn waarop het jonge universum veranderde van ondoorzichtig naar doorzichtig – en het licht van dat moment zou nog steeds te detecteren moeten zijn.

De ontdekking van de kosmische microgolf achtergrondstraling bevestigde precies dát: het bestaan van een warm, jong universum dat zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld. Het Steady State-model) voorspelde het bestaan van deze straling niet.

In 1964 voorspelden Robert Dicke en Jim Peebles, met theoretische berekeningen waarin ze voorspelden dat als de oerknaltheorie klopte, er een achtergrond van overgebleven straling waarneembaar moest zijn. als een soort fossiel overblijfsel van de enorme hete straling die vrijkwam toen de fotonen zich over het hele universum verspreidden

ontdekking van de kosmische achtergrondstraling
In 1965 deden twee Amerikaanse wetenschappers, Arno Penzias en Robert Wilson, een ontdekking die hen de Nobelprijs zou opleveren. Ze werkten aan een gevoelige antenne voor radiocommunicatie toen ze een mysterieuze ruis opvingen die uit alle richtingen leek te komen. Deze ruis was geen storing van de apparatuur, noch afkomstig van de aarde of de Melkweg. Het was constante, "isotrope", dat wil zeggen in alle richtingen vrijwel gelijk. De straling heeft een temperatuur van ongeveer 3 kelvin (d.w.z. -270 °C), wat precies overeenkwam met wat Robert Dicke en Jim Peebles op basis van de oerknal voorspelden.

De eigenschappen van de kosmische microgolf achtergrondstraling
Dat de kosmische microgolf achtergrondstraling inmiddels afgejoeld is, zeer uniform in alle richtingen, met kleine fluctuaties. is gebleken uit nauwkeurige metingen (door onder andere de satellieten COBE, WMAP en Planck). Er zijn hele kleine temperatuurverschillen, op de orde van 1 op 100.000. Deze minuscule fluctuaties vertegenwoordigen de zaden van latere structuren in het universum: de plekken waar door zwaartekracht gas samenklonterde tot sterrenstelsels.

Er is sprake van een erfecte blackbody-straling. De verdeling van energie in de kosmische achtergrondstraling volgt exact het spectrum van een zogenoemde zwarte straler (blackbody spectrum) met een temperatuur van 2,725 K. Dit betekent dat het licht afkomstig is van een object (het vroege universum) dat in thermisch evenwicht verkeerde – precies wat de oerknaltheorie voorspelt.

Er is sprake van Isotropie en homogeniteit. De straling is isotroop: ze komt uit alle richtingen met vrijwel gelijke intensiteit. Dat ondersteunt het idee van een homogeen en isotroop universum in zijn vroege stadium – een cruciale aanname in de kosmologie, bekend als het kosmologisch principe.

Wat vertelt de achtergrondstraling ons over het universum?
De kosmische microgolf achtergrondstraling is als een momentopname van het universum toen het nog heel jong was. Het stelt wetenschappers in staat om extreem nauwkeurige metingen te doen van allerlei fundamentele eigenschappen van het universum:

1. De leeftijd van het universum
Door de achtergrondstraling te bestuderen, kunnen wetenschappers terugrekenen wanneer het licht werd uitgezonden. In combinatie met de snelheid waarmee het universum expandeert, leidt dit tot de schatting dat het universum ongeveer 13,8 miljard jaar oud is.

2. De samenstelling van het universum
De patronen in de temperatuurfluctuaties geven informatie over de verdeling van gewone materie, donkere materie, en donkere energie. Uit deze analyses blijkt dat het universum bestaat uit ongeveer:
  • 5% gewone materie
  • 27% donkere materie
  • 68% donkere energie

3. De vorm van het universum
Door het bestuderen van hoeken tussen temperatuurfluctuaties in de kosmische microgolf achtergrondstraling, kunnen wetenschappers afleiden of het universum een kromming heeft (positief, negatief of vlak). De resultaten wijzen erop dat het universum op kosmische schaal vlak is – wat consistent is met inflatiemodellen binnen de oerknaltheorie.

Waarom is de CMB(Cosmic Microwave Backgound Radiation) kosmologisch bewijs?
De kosmische achtergrondstraling (Cosmic Microwave Backgound Radiation) is een directe waarneming van het vroege universum zelf. Terwijl andere bewijzen indirect zijn (zoals de roodverschuiving of de verhouding van lichte elementen), is de CMB daadwerkelijk straling die we nú ontvangen uit een heel specifieke tijdsperiode vlak na de oerknal.

De vorming van de lichte elementen

Ondersteunend voor de oerknaltheorie, is de waarneming dat de procentuele verhouding tussen de lichte elementen: waterstof, helium en deuterium in het huidige universum precies de verhoudingen hebben, die wanneer wij met de natuurwetten zoals we ze kennen (kernfysica, expansie van het heelal, temperatuurontwikkeling) uitrekenen, in welke verhouding deze kernen in de eerste 3 minuten van het universum gevormd kunnen worden. Deze fase van de vorming van het universum wordt de nucleosynthese genoemd.

Even in herinnering; het universum was in de eerste fractie van een seconde van de oerknal ontzettend heet en compact. De temperatuur lag boven de 10 miljard graden Celsius.
Er was een soort soep van quarks, elektronen, neutrino's, fotonen, enzovoort. Een nog te hete toestand voor kernfusie. Na weer een fractie van een seconde begonnen quarks door de nabijheid en sterke kernkracht zich te vormen tot protonen en neutronen.
Na ongeveer 1 seconde: begon Het universum snel af te koelen. De temperatuur zakte tot onder de 10 miljard graden. Daardoor konden sommige neutronen en protonen samenklonteren tot deuterium (zwaar waterstof). Maar dit was nog steeds een fragiel proces.
Na ongeveer 3 minuten: Nu was het universum voldoende afgekoeld zodat de vorming van lichte kernen echt kon beginnen. Neutronen en protonen vormden samen:
  • Deuterium (1 proton + 1 neutron)
  • Helium-3 (2 protonen + 1 neutron)
  • Helium-4 (2 protonen + 2 neutronen)
  • Een beetje lithium-7 (3 protonen + 4 neutronen)
Na ongeveer 20 minuten:was het universum alweer te koud en te ijl om verdere kernfusie toe te laten. De nucleosynthese kwam tot stilstand. Wat overbleef, was een vroeg universum met waterstof, helium Lithium en Deuterium in de door de theorieën en de wiskundige modellen die de Big Bang nucleosynthese beschrijvende voorspelde verhoudingen

  • Waterstof (gewone): ~75% van de massa
  • Helium-4: ~25% van de massa
  • Deuterium: een paar honderdsten van een procent
  • Helium-3 en lithium-7: nog kleinere hoeveelheden
Als we kijken naar de samenstelling van oude sterren, verre gaswolken en het intergalactische medium – dan zien we precies deze verhoudingen terug. Dit is meer dan toeval.

Hoe worden verhoudingen van lichte elementen ten opzichte van andere elementen in het huidige universum gemeten?
Astronomen gebruiken verschillende methoden om de samenstelling van het universum te bepalen:

  • Spectroscopie: Door het licht van sterren of gaswolken te analyseren, kunnen we bepalen welke elementen daarin aanwezig zijn. Elk element laat een unieke "vingerafdruk" achter in het spectrum van het licht.
  • Oude sterren: In de oudste sterren in ons melkwegstelsel (zogenaamde Populatie II-sterren) vinden we een samenstelling die dicht ligt bij die van het vroege universum.
  • Kosmische achtergrondstraling (CMB): Metingen van deze straling, bijvoorbeeld door de WMAP- en Planck-satellieten, geven indirect ook informatie over de hoeveelheid baryonen (gewone materie) in het vroege universum, wat helpt de hoeveelheden van lichte elementen te bevestigen.
Wat vertelt dit ons nog meer?

De vorming van de lichte elementen wijst er niet alleen op dat er een oerknal was, maar ook hoe snel het universum uitdijde in die eerste minuten, hoeveel materie er was, en hoe de natuurkrachten werkten.

Conclusie

De oerknaltheorie een theorie die gebaseerd is op concrete waarnemingen en wiskundige modellen. Een bewijs is het bestaan van specifieke hoeveelheden van de lichte elementen in het universum. De manier waarop deze elementen zijn gevormd in de eerste minuten na de oerknal, en het feit dat die verhoudingen vandaag nog terug te zien, zijn maakt de vorming van lichte elementen tot een van de belangrijkste pijlers waarop de oerknaltheorie rust.

Literatuur:
Ade, P. A. R., Aghanim, N., Armitage-Caplan, C., Arroja, F., Ashdown, M., Aumont, J., ... & Planck Collaboration. (2014). Planck 2013 results. XVI. Cosmological parametersAstronomy & Astrophysics, 571

Aghanim, N., Akrami, Y., Ashdown, M., Aumont, J., Baccigalupi, C., Banday, A. J., Planck Collaboration. (2020). Planck 2018 results. VI. Cosmological parametersAstronomy & Astrophysics, 641

Guth, A. H. (1981). Inflationary universe: A possible solution to the horizon and flatness problems, Physical Review, 347–356.

Hertog, Thomas. Het ontstaan van de tijd. Amsterdam, Spectrum 2023.

Hinshaw, G., Larson, D., Komatsu, E., Spergel, D. N., Bennett, C. L., Dunkley, J., ... & Wright, E. L. (2013). Nine-year Wilkinson Microwave Anisotropy Probe (WMAP) observations: Cosmological parameter results. The Astrophysical Journal Supplement Series, 208

Lemaître, G. (1931). The beginning of the world from the point of view of quantum theory. Nature, 706.

Review: The Discovery of the Expansion of the Universe. Faculty of Technology, Art and Design, Oslo Metropolitan University, PO Box 4 St. Olavs Plass, NO-0130 Oslo, Norway; Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.; Tel.: +047-90-94-64-60, 03-12-2018.

Smoot, G. F., Bennett, C. L., Kogut, A., Wright, E. L., Aymon, J., Boggess, N. W., ... & Wilkinson, D. T. (1992). Structure in the COBE differential microwave radiometer first-year maps. The Astrophysical Journal Letters, 396